Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet studiefinanciering 2000

 

Artikel 6.11 Draagkracht debiteur uit inkomen op jaarbasis
1
Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is zijn toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.
2
Op het toetsingsinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan het belastbare minimumloon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien voor de debiteur voor de inkomstenbelasting - naast de algemene heffingskorting - de alleenstaande-ouderkorting, of voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is. Indien voor de debiteur de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of de algemene heffingskorting maar niet de alleenstaande-ouderkorting van toepassing is, is de draagkrachtvrije voet 0%, onderscheidenlijk 50% van de voet die van toepassing zou zijn indien voor de debiteur - naast de algemene heffingskorting - voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing zou zijn.
3
Het resterende inkomen wordt verdeeld in 2 schijven ter grootte van de helft van de in het tweede lid bedoelde draagkrachtvrije voet alsmede een derde schijf ter grootte van 260% van het belastbare minimumloon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, verminderd met de draagkrachtvrije voet en de eerste en de tweede schijf.
4
Indien de debiteur of zijn partner een toetsingsinkomen heeft dat kleiner is dan de som van de in het tweede lid bedoelde draagkrachtvrije voet en de eerste 3 volle schijven, bedoeld in het derde lid, wordt het deel van de draagkrachtvrije voet en de eerste 3 schijven dat nog niet is benut, overgeheveld naar de ander. Daarbij wordt het onbenutte deel van een schijf toegevoegd aan de overeenkomstige schijf van de ander en het onbenutte deel van de draagkrachtvrije voet aan de draagkrachtvrije voet van de ander.
5
Indien de debiteur en zijn partner een toetsingsinkomen hebben dat kleiner is dan de som van de in het tweede lid bedoelde draagkrachtvrije voet en de eerste 3 volle schijven, bedoeld in het derde lid, wordt het vierde lid toegepast in die zin dat van de debiteur of zijn partner met het laagste toetsingsinkomen het onbenutte deel van de draagkrachtvrije voet en de eerste 3 schijven wordt overgeheveld naar de ander.
6
De draagkracht van de debiteur uit inkomen is 7,9% van de eerste schijf plus 15,8% van de tweede schijf plus 23,7% van de derde schijf plus 30% van het meerdere.
7
Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de IB-Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon zo goed mogelijk benadert.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BA0994, Eerste aanleg - enkelvoudig, BC 06/3411-HAM1
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    22-02-2007
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - enkelvoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Rotterdam
    Gelet op CBB 13 juni 2006 (LJN: AX8793; AB 2006/334) ziet de rechtbank aanleiding het bezwaarschrift van eiseres, voorzover het ziet op deelneming aan het fonds van verweerster, moet worden aan te merken als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet Bpf 2000, waarbij dan tevens de werkingssfeer aan de orde kan komen.
  • LJN BD1570, Eerste aanleg - enkelvoudig, 373084/CV EXPL 08-1678
    Rechtsoort
    Civiel overig
    Datum uitspraak
    07-05-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - enkelvoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Haarlem
    Verzet tegen een dwangebevel ex art. 21 Wet Bpf 2000. Bezwaar en beroep tegen een besluit betreffende vrijstelling behoort tot de competentie van de bestuursrechter. De vraag of een deelnemer (verplicht) is aangesloten behoort tot de competentie van de kantonrechter. De kantonrechter oordeelt dat de deelnemer terecht is aangesloten...
  • LJN BD6327, Eerste aanleg - enkelvoudig, 07/4022
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    07-04-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - enkelvoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Rotterdam
    Wet Bpf 2000. Diende het Bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling te verlenen? Omvang aanvraag.
  • LJN BG3941, Hoger beroep, AWB 08/322
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    28-10-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    College van Beroep voor het bedrijfsleven
    Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
  • LJN BH2665, Eerste aanleg - enkelvoudig, 08/3416
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    09-02-2009
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - enkelvoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Rotterdam
    Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Mag een bedrijfstakpensioenfonds weigeren een verzoek om vrijstelling van deelneming in behandeling te nemen indien de aangeschreven werkgevers betwisten dat hun bedrijfsactiviteiten onder de werkingsfeer van een verplichtstellingsbesluit vallen...
  •